5942 GW...BNederlandsWaarschuwingen: vermijd.....Montage... obstructies van de toevoer of retourlucht (Fig. 3).... blootstelling aan oliedampen (Fig. 4).... montage in ruimten met geluidsgolven met hoge frequentie(Fig. 5).... stijgingen in de condensaatafvoerleiding.Dit mag alleen direct bij de unit met een maximaal hoogteverschil van200 mm vanaf de bovenkant van de unit (Fig. 6).... horizontale condensaatafvoerleiding met minder dan 2% afschot(Fig. 7).... blootstelling aan direct zonlicht als de unit in koelbedrijf werkt.Laat de binnen- of buitenzonwering neer. ... plaatsing te dicht bijwarmtebronnen waardoor de unit kan beschadigen (Fig. 8).... aansluiting van de condensaatafvoer op de riolering zonder sifon.De hoogte van de sifon moet minimaal 50 mm bedragen(Fig. 9-10).gedeeltelijke leidingisolatie. Niet waterpas plaatsen van de unit.Hierdoor wordt het condensaat niet goed afgevoerd(Fig. 11).pletten of knikken van de water- of condensaatleidingen(Fig. 12-13).... niet goed vastgezette elektrische aansluitingen (Fig. 14).Fig. 15.Plaats de unit zo centraal mogelijk in de ruimte. De•luchtuitblaasrichting kan worden geregeld door de stand van deluchtgeleideschoepen handmatig in te stellen, afhankelijk van hetbedrijfstype (koelen of verwarmen). Hierdoor wordt een optimaleluchtverdeling in de ruimte verkregen.In koelbedrijf wordt de luchtstroom, voor een zeer gelijkmatige•menging met de ruimtelucht, naar het plafond gericht (Coandaeffect). In verwarmingsbedrijf wordt de luchtstroom naar de vloergericht om de vorming van warme luchtlagen bovenin de ruimte tevoorkomen.Controleer of de plafondtegels kunnen worden verwijderd, zodat•er voldoende vrije ruimte is voor onderhoudswerkzaamheden. Bijplaatsing in gestucte plafonds moet ervoor worden gezorgd dat deunit altijd bereikbaar is.LET OP:Stel de luchtgeleideschoepen alleen in zoals afgebeeld.Voorafgaand aan de montageTransporteer de unit bij voorkeur in de verpakking naar de plaats vanopstelling. Controleer op transportschade, zoals gebroken leidingen,losse onderdelen, losse bedrading, etc.Het uitblaasrooster en de accessoires zijn afzonderlijk verpakt (Fig. 16).BELANGriJK:Til de unit niet op aan de condensaatafvoerleiding of dewaterzijdige aansluitingen, maar aan de vier hoekpunten.De montage zal makkelijker verlopen wanneer gebruik wordt gemaaktvan een heflift (Fig. 16).Bij montage in gipsplaten plafonds mag de gezaagde opening nietgroter zijn dan 660 x 660 mm (typen 004 - 008 - 010) en 900 x 900 mm(typen 012 -016 - 020).In ruimten met een hoge luchtvochtigheid moeten de ophangbeugelsworden geïsoleerd met zelfklevend isolatiemateriaal.MontageMarkeer de positie van de draadstangen, waterleidingen encondensaatafvoerleiding, voedingskabels en de kabel voor dethermostaat (zie maatschets).Gebruik hierbij de meegeleverde boormal. Afhankelijk van het typeplafond kunnen de draadstangen worden gemonteerd zoals afgebeeld(Fig. 17.)Bevestig de meegeleverde montagebeugels aan de draadstangen. Draaide moeren niet vast maar plaats eerst de ringen (zie tekening) (Fig. 18.)Monteer nu eerst de waterleidingen.Zie hoofdstuk “Wateraansluitingen”.Verwijder zo nodig de T-ligger zodat er meer ‘bewegingsruimte’ ontstaat(Fig. 19).Til de unit (zonder frame) voorzichtig op aan de vier hoekpunten. Tilde unit niet op aan de condensaatafvoerleiding of de waterzijdigeaansluitingen.Breng de unit in de plafondopening en haak hem in de 4ophangbeugels. Als de T-ligger niet kan worden verwijderd kan hetnodig zijn de unit schuin naar zijn plaats te tillen (alleen bij plafonds meteen minimale hoogte van 300 mm) (Fig. 20).Hang de unit waterpas en houd 25 tot 30 mm ruimte tussen deomkasting en de onderzijde van het plafond.Breng de unit in lijn met de T-liggers van het plafond, en stel de unitwaterpas met moeren en contramoeren.Controleer na montage van de condensaatafvoer- en waterleidingen ofde unit nog steeds waterpas hangt (Fig. 21).CondensaatafvoerFig. 22 - 23.Voor een goede condensaatafvoer moet de afvoerleiding vanaf de•binnen-unit aflopend worden aangelegd (2%). Bovendien moeteen sifon van circa 50 mm worden aangebracht om nare geurtjes tevoorkomen.Het condensaat mag maximaal 200 mm boven de unit worden•afgevoerd op voorwaarde dat de stijgleiding verticaal is en in lijn ligtmet de flens van de afvoer.Als het condensaat meer dan 200 mm boven de unit moet worden•afgevoerd, dan kan 500 mm worden overbrugd wanneer de diametervan de consaatafvoer wordt verkleind tot rond 12,5 mm.In alle andere gevallen dient een externe condensaatpomp•met niveauregeling te worden toegepast. Het alarmcontact vandeze externe pomp moet in serie worden geschakeld met devlotterschakeling van de unit.Isoleer de afvoerleiding met dampdichte isolatie (bijv. neopreen, 5 tot•10 mm dik).Indien meer units in een ruimte zijn geplaatst dient de•condensaatafvoer te worden uitgevoerd zoals aangegeven.