68 IBM Personal Computer Handboek voor de gebruikerDe CMOS-instellingen bijwerkenAls u een PCI-adapterkaart, geheugen of een IDE-station installeert, wordt datgedetecteerd door het BIOS (Basic Input/Output System) van het systeem enworden de CMOS-instellingen automatisch bijgewerkt.Installeert u een ander type apparaat, bijvoorbeeld een diskettestation, moet u naarhet programma IBM BIOS Setup gaan en de vereiste resources (IRQ's) handmatigaan de apparaten toewijzen.Voor adapterkaartenPCI-adapterkaarten hebben geen jumpers of schakelaars. Ze hoeven vóór deinstallatie dan ook niet te worden geconfigureerd. Nadat een dergelijke adapter isgeïnstalleerd, wordt hij door het systeem herkend en meestal automatischgeconfigureerd. Met Apparaatbeheer van Windows kunt u de toegewezenresources bekijken en daarin desgewenst wijzigingen aanbrengen.In zeer uitzonderlijke gevallen kan het wel eens nodig zijn om conflicten op te lossenin het programma IBM BIOS Setup. Zie pagina 23 voor meer informatie.Voor stationsAls u een diskettestation installeert, moet u het formaat en de opslagcapaciteitervan opzoeken en de bijbehorende wijzigingen aanbrengen in het programma IBMBIOS Setup. Kies daartoe in het menu van het programma IBM BIOS Setup deoptie Devices and I/O Ports. Zie “Diskette Drive A” op pagina 31 voor meerinformatie over deze optie.Als u een diskette-, vaste-schijf- of CD-ROM-station verwijdert, verschijnt er bij dezelftest een foutbericht. Ga in dat geval naar het programma IBM BIOS Setup encontroleer of de gegevens die automatisch zijn verzameld, correct zijn. U kunt danook controleren of de andere stations naar wens zijn geïnstalleerd.Selecteer Devices and I/O Ports (zie “Overzicht van het programma IBM BIOSSetup” op pagina 24) en controleer de instellingen van het station.Gewoonlijk herkent het BIOS het vaste-schijfstation en het CD-ROM-stationautomatisch tijdens de zelftest. Deze stations worden dan op het scherm afgebeeld.