37 NEDERLANDSOPMERKING: Wanneer het gereedschap oververhitis, stopt het gereedschap automatisch en begint delamp te knipperen. Laat in dat geval de trekkerscha-kelaar los. De lamp gaat na één minuut uit.OPMERKING: Gebruik een droge doek om vuil vande lens van de lamp af te vegen. Wees voorzichtigdat u de lens van de lamp niet bekrast omdat dan deverlichting minder wordt.De omkeerschakelaar bedienenLET OP: Controleer altijd de draairichtingalvorens het gereedschap te gebruiken.LET OP: Verander de stand van de omkeer-schakelaar alleen nadat het gereedschap volledigtot stilstand is gekomen. Als u de draairichtingverandert terwijl het gereedschap nog draait, kan hetgereedschap beschadigd worden.LET OP: Zet de omkeerschakelaar altijd in deneutrale stand wanneer u het gereedschap nietgebruikt.► Fig.5: 1. OmkeerschakelaarDit gereedschap heeft een omkeerschakelaar voor hetveranderen van de draairichting. Druk de omkeerscha-kelaar in vanaf kant A voor de draairichting rechtsom, ofvanaf kant B voor de draairichting linksom.Wanneer de omkeerschakelaar in de neutrale standstaat, kan de trekkerschakelaar niet worden ingeknepen.SnelheidskeuzeLET OP: Zet de snelheidskeuzeknop altijd volle-dig in de juiste stand. Als u het gereedschap gebruiktmet de snelheidskeuzeknop halverwege tussen de stan-den “1” en “2”, kan het gereedschap beschadigd worden.LET OP: Verander de instelling van de snel-heidskeuzeknop niet terwijl het gereedschap draait.Het gereedschap kan hierdoor worden beschadigd.► Fig.6: 1. SnelheidskeuzeknopAfgebeeldnummerSnelheid Koppel Toepassing1 Laag Hoog Zwarebelasting2 Hoog Laag LichtebelastingAls u de snelheid wilt veranderen, schakelt u eerst hetgereedschap uit. Verschuif de snelheidskeuzeknop om “2” afte beelden voor een hoge draaisnelheid of “1” voor een lagedraaisnelheid. Verzeker u ervan dat de snelheidskeuzeknopin de juiste stand staat voordat u het gereedschap bedient.Als de draaisnelheid van het gereedschap tijdensgebruik sterk daalt in stand “2”, verschuift u de knopzodat “1” wordt afgebeeld en hervat u de bediening.InstelringU kunt de werkingsfunctie kiezen en het draaikoppelinstellen met behulp van de instelring.De werkingsfunctie kiezen► Fig.7: 1. Instelring 2. Markering 3. PijltekenDit gereedschap heeft drie werkingsfuncties.Boorfunctie (alleen draaien)Klopboorfunctie (draaien metkloppen)1 - 21 Schroevendraaierfunctie(draaien met koppeling)Selecteer de functie die geschikt is voor uw werk-zaamheden. Draai de instelring en lijn de markeringvan de gewenste functie uit met het pijlteken op hetgereedschapshuis.KENNISGEVING: Zorg dat de ring precies staatingesteld op de gewenste functiemarkering. Als u hetgereedschap gebruikt met de ring halverwege tussende functiemarkeringen, kan het gereedschap bescha-digd worden.KENNISGEVING: Verander de werkingsfunctieniet terwijl het gereedschap draait.Het aandraaikoppel instellen► Fig.8: 1. Instelring 2. Markering (koppelaanduiding1 - 21) 3. PijltekenDoor de instelring te draaien, kan het draaikoppel worden ingesteld op 21 niveaus. Lijn de koppelaanduiding uit methet pijlteken op het gereedschapshuis. Voor het minimumaandraaikoppel kiest u 1 en voor het maximumaandraai-koppel kiest u 21.Alvorens met het eigenlijke werk te beginnen, draait u eerst een testschroef in uw werkstuk of een stuk identiekmateriaal, om te bepalen welk aandraaikoppel het meest geschikt is voor een bepaalde toepassing.Koppelaanduiding 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21Kolomschroef M4 M5 M6 –Hout-schroefZachthout(bijv.naald-hout)– ø3,5 x 22 ø4,1 x 38 - ø5,1 x 50 -Hardhout(bijv.meranti)– ø3,5 x 22 ø4,1 x 38 - ø5,1 x 50 -OPMERKING: De instelring wordt niet vergrendeld wanneer het pijlteken tussen twee koppelaanduidingen instaat.